Het dorpje Nijswiller ligt midden in het ‘mergelland’ in de gemeente Gulpen-Wittem. Gesitueerd in het dal van de Sinzelbeek, beschermd door de omliggende heuvels. Op diverse plaatsen komt mergel aan het oppervlak. Deze mergel is ontstaan in de Krijtperiode die 135 miljoen jaar geleden begon en ongeveer 65 miljoen jaar geleden eindigde. De mergelafzettingen of -sedimenten bestaan uit kalkresten van dierenskeletjes of schelpen die zich in die tijd in de ondiepe subtropische krijtzee bevonden in onze regio.
Na de Krijtperiode bestond het landschap uit de uitlopers van de Ardennen en de nabijgelegen Eifel, gevormd tijdens de Hercynische gebergtevorming. Tijdens de Alpiene plooiing (zo’n 60 miljoen jaar geleden) werden de Ardennen en de Eifel opnieuw ‘opgetild’ en ontstonden de huidige vormen in het landschap. Riviertjes zorgden en zorgen voor het insnijden van de dalen. Naast de rivierdalen staan bijna loodrecht op de beekjes de zogenaamde ‘droogdalen’ die bij zware regenval het water naar het diepste punt, de beken, leiden. Deze ‘droogdalen’ ontstonden tijdens de ijstijden, toen de bodem bijna permanent bevroren (permafrost) was. Het regenwater kon niet de ondergrond binnendringen vanwege de vorst en stroomde naar het laagste punt in het gebied. Tijdens het transport van het regenwater naar de beek werd gedurende duizenden jaren gigantisch veel grond weggespoeld. Door deze erosie werden de dalen steeds dieper. Rondom Nijswiller bevinden zich talloze van deze dalen, die bijna loodrecht op de Sinzelbeek staan (o.a. Kerresgraat, de Great, de Heksekoel, d’r Witte Reen, bij ’t Haagbusjke). Later werden vele ‘droogdalen’ door de boeren gebruikt om met paard en kar beneden in de dalen of boven op de plateaus te komen (o.a. d’r Biesweg, de Great, d’r Vosseberg). Zo ontstonden de holle wegen. Beneden in het beekdal bevindt zich hoofdzakelijk rivierklei, tussen de heuvels grotendeels vruchtbare löss die tijdens de laatste ijstijd door de wind over grote afstanden vanuit het noorden en noordoosten van Europa werd verplaatst en tussen de heuvels bleef liggen. Om de erosie tegen te gaan heeft men tijdens de laatste eeuwen graften aangelegd. Deze beschermde graften zijn nog steeds als ‘trappen’ zichtbaar in het landschap. Men plantte er struiken en kleine bomen die met hun wortels de grond nog steeds vasthouden.
Omstreeks 70.000 jaar geleden begon bovengenoemde laatste ijstijd. In die tijd was het klimaat in ons gebied zeer koud en leefden er dieren zoals mammoeten en rendieren. De ijstijd duurde tot ongeveer 10.000 jaar geleden, waarna het weer warmer werd en meestal was de zogenaamde toendrabodem minstens 7 maanden per jaar bevroren. De bovenbodem ontdooide in de korte zomer maar de lage luchttemperatuur werkte beperkend voor de vegetatie die hoofdzakelijk bestond uit mossen en grassen. De meeste neerslag viel in de vorm van sneeuw. Dit toendralandschap verdween langzaam naarmate het warmer werd en door de klimaatsverbetering ontstonden er bossen. De rondtrekkende jagers, die ongetwijfeld ook op onze plateaus rondzwierven, gingen hun voedselvoorziening aanpassen: jagen op klein wild, verzamelen van vruchten, noten etc. Dit gebeurde ongeveer 10.000 jaar geleden. Er zijn plaatsen in onze omgeving bekend waar men resten van kampementen heeft gevonden. 4500 jaar voor Christus was de ontwikkeling van primitieve veeteelt- en landbouwtechnieken zover ontwikkeld dat mensen zich voor langere tijd op een plaats gingen vestigen.
Tijdens de Romeinse tijd – we maken een sprong van 4500 jaar – bevonden zich in onze contreien talloze villae. Er wordt door deskundigen zelfs gesproken van gemiddeld 1 villa per vierkante kilometer. Het bewijs is tot nu toe nog niet gevonden, maar kijkend naar de omgeving – Nijswiller is gelegen nabij de oude heerweg Maastricht-Aken - en kijkend naar de villae die in de omliggende dorpen gevonden zijn, is het niet onwaarschijnlijk dat zich in de omgeving van Nijswiller een Romeinse villa bevond. Ook het wegenpatroon met een loodrechte overgang over de beek zou kunnen wijzen op Romeinse aanwezigheid. Bovendien is de plaatsnaam Nijswiller terug te voeren naar woorden die reeds in de Romeinse tijd werden gebruikt. ‘Willer’ stamt van ‘villare’, weliswaar Romaans, dus later dan Romeins, maar oorspronkelijk uit het Latijn. Villare betekent ‘boerderij’ of ‘tot een landgoed behorende’. Er moet in ons dorp dus een groot landgoed of boerderij (villae) zijn geweest. Het gedeelte ‘Nijs’ in de plaatsnaam heeft betrekking op de patroonheilige van het dorp, de Heilige Dionysius. Voor zover we kunnen nagaan is de oudst bekende naamsvermelding van Nijswiller in een akte van de abdij van Burtscheid (nabij Aken) uit 1179. Men spreekt dan van ‘Wilra Sancti Dionisii’. De heemkundevereniging bezit een kopie van deze akte. Later duikt de naam weer op als St. Dionysiuswilre, Nyswylre (1718), Nieswilre/Nieswijler Bois (‘Nijswiller bos’ tijdens de Franse tijd), Nyswilre, Nyswiller en tenslotte de huidige schrijfwijze: Nijswiller, door de plaatselijke bevolking uitgesproken als ‘Nieswieler’.
Vermoed wordt dat de kapel (tegenwoordig de kerk) al in de Karolingische periode bestond, echter harde bewijzen dat de kerk reeds een jachtkapel van Karel de Grote (768-814) zou zijn geweest zijn (nog) niet voorhanden. Volgens de overlevering zou de kapel van Oud-Lemiers ook een jachtkapel van Karel de Grote zijn geweest. Het is onwaarschijnlijk dat er twee jachtkapellen van hem zich op zo’n korte afstand van elkaar bevonden.
De parochie is nooit zelfstandig geweest en behoorde bij de parochies Eys (16e eeuw), Mechelen (1802), Wahlwiller (1835). De kerk werd in 1895 uitgebreid en in 1905, naar ontwerpen van de bekende architect Pierre Cuypers, nogmaals verbouwd.
Volgens H. Schurgers (in ‘Waar de brede stroom der Maas, mei 1972) werd na de bloedige slag van Woeringen (5 juni 1288) de Vrede van Nijswiller getekend. De slag van Woeringen (nabij Keulen) was een van de confrontaties tijdens de Limburgse Successieoorlog tussen hertog Jan van Brabant en Reinoud van Gelre. Rond die tijd – mogen we concluderen – stond het kasteel van Nijswiller er al. In de 16e eeuw werd het kasteel aanzienlijk verbouwd door de familie Van Eynatten. Hun familiewapen is vandaag de dag nog te herkennen in de windvaan boven op de 16e eeuwse toren. Andere families die het kasteel bewoonden waren o.a. Van Geloes (14e en 15e eeuw), Schaesberg (17e eeuw), Brewer (vanaf 1702), Brouwers (1882-1933).
Tijdens de periode van het Ancien Régime (1648-1794) was onze omgeving politiek versnipperd. Nijswiller en andere dorpen in de omgeving lagen als zgn. ‘vrije heerlijkheden’ tussen gebieden van het hertogdom Gulik, de Oostenrijkse Nederlanden, de republiek der Verenigde Nederlanden en een aantal prinsdommen. Een ‘heerlijkheid’ is “[…]nauw verbonden met het leenstelsel ook wel feodalisme geheten. Het was gebaseerd op de gedachte dat op een stuk land een aantal rechten zaten zoals tolrecht, jachtrecht, het recht om er te wonen, akkers te bebouwen, het land te besturen en de inwoners op dat land fiscaal te belasten en te berechten indien nodig[…]”. De landheer (een graaf of hertog) was formeel de baas. De landheer “[…] had bij zijn bestuur en oorlogsvoering hulp nodig en om die te krijgen, gaf hij vaak de rechten op die stukken grond in (bruik)leen aan mannen die hem daarop beloofden bij te staan wanneer dat nodig zou zijn. Waar de landsheer de bestuurlijke en juridische rechten […] verpandde (tijdelijke verkoop of verhuur) of zelfs verkocht ontstonden deze zogenaamde heerlijkheden […]”. (Rijckheyt, Heerlen)
Met de komst van de Fransen (1794) werd de Burgerlijke Stand en de dienstplicht ingevoerd en zal een aantal Nijswillernaren onder de wapenen zijn geweest bij o.a. het leger van Napoleon. Nijswiller viel destijds onder het administratieve departement van de Nedermaas. Men voerde een nauwkeurige administratie. Niet prettig moet de periode zijn geweest na het verdrijven van de Fransen (1814); Limburg werd achtereenvolgens bestuurd door Pruisen en Nederlanders. Diverse oorzaken (inspraak, taalpolitiek, kerkpolitiek) leidden ertoe dat de Limburgers de kant van de Belgen kozen tijdens de Belgische opstand (1830-1839) en niet die van de Nederlandse koning Willem I. Vanaf 1839 behoren we weer tot het Koninkrijk der Nederlanden maar tientallen jaren van onvrede en verlangen naar afscheiding van Nederland volgden.
Tijdens de Eerste Wereldoorlog werden ook in Nijswiller Nederlandse gemobiliseerde troepen ondergebracht en enkele Nijswillernaren werden tijdens hun diensttijd in hun eigen dorp gestationeerd en o.a. als grensbewakers ingezet. (Hubert Delnoy, Jacob Schoonbrood, J. Schwanen en L. Steijns)
In 1923 werd de tramlijn aangelegd en voerde over de Rijksweg door onze plaats. In eerste instantie liep de tram bij het verlaten van Nijswiller richting Wahlwiller aan de zuidkant van de Rijksweg, eenmaal door Wahlwiller liep het tracé weer aan de noordelijke zijde van de Rijksweg. Pas op 19 mei 1932 werd het stuk route tussen Wahl- en Nijswiller voltooid dat nu nog bekend staat als de ‘trambaan’. De stoomtram was geen lang leven beschoren en in 1939 werd de lijn Maastricht-Vaals opgeheven en kwam er een einde aan dit tijdperk.
De Tweede Wereldoorlog ging niet zomaar aan ons dorp voorbij; ook toen werden gemobiliseerde Nederlandse militairen ingezet om als grenswachten te dienen. Met zijn twee kazematten en diverse zware- en lichte mitrailleuropstellingen werd Nijswiller de sterkste grenspost van Zuid-Limburg. Twee Nederlandse militairen sneuvelden op de vroege ochtend van 10 mei 1940 toen de Duitse 4e Pantserdivisie bij Mamelis de grens overschreed en vervolgens door Nijswiller denderde om zo snel mogelijk naar Maastricht door te stoten. Vier jaar later op zaterdag 16 september 1944 werden de Duitse eenheden van de 49e Infanteriedivisie van Generaal Macholz uit ons dorp verdreven door troepen van de Amerikaanse 113e cavaleriegroep(Sherman tanks) en het 120e Regiment Infanterie van de 30e ‘Old Hickory’ Divisie. Een aantal dorpsgenoten trok als militair met de Amerikanen richting Duitsland. (o.a. Piet Delnoy en Jung Hagen).
Een grote groep mannen werkte in diverse mijnen die Limburg rijk was en velen van hen hebben de zware – redelijk goedbetaalde - arbeid later moeten bekopen met longaandoeningen veroorzaakt door ‘d’r sjtub’, de mijnstof.
In 1958 werd de basisschool, die voorheen in Wahlwiller moest worden bezocht, na een jarenlange strijd, precies tussen de dorpen Wahlwiller en Nijswiller gebouwd. De school is er nog steeds hoewel het leerlingenaantal sterk fluctueert. Ook bevindt zich in ons dorp een afdeling van de scholengemeenschap Sophianum, een school voor voortgezet onderwijs.
Nijswiller groeide van 58 huizen en 290 inwoners (+ 1850) tot 310 huizen en 780 inwoners in 2004. Karakteristiek voor Nijswiller zijn natuurlijk ook de eeuwenoude typische Limburgse boerderijen; hoeve Schulsberg, d’r Grunnevig en de boerenhof bij het kasteel.
GERAADPLEEGDE LITERATUUR:
- J. Venner, Geschiedenis van Limburg, Deel I en II, Maastricht, 2000.
- P.J. Teune en M.J.M. Terlingen, Milieugeografie, een ecologische benaderingswijze. Den Bosch, 1979.
- Martin J.M. Bless en Cristina Fernández-Narvaiza, Met lepel en loep rond Aachen, Gulpen en Maastricht, op zoek naar het Krijt in de Euregio Maas-Rijn. Maastricht, 1994.
- Dinosaurs, ammonites & asteroids, Leven en dood in het Maastrichtien, Maastricht, 1999.
- Herman van de Berg/Gemeente Gulpen-Wittem, Monumenten in Nijswiller en Wahlwiller, uitgave t.g.v. Open Monumentendag 2004. Gulpen, 2004.
- H. Steijns en R. Groenveld, Nijswiller, een geschiedenis met een knipoog, Mechelen/Nijswiller, 2002.
- B.J. Romein, Ons Krijtland Zuid-Limburg II, geologische geschiedenis van Zuid-Limburg. Hoorn, 1966.
- Harry Schreuders, De stoomtram Vaals-Maastricht 1923-1939. Den Haag, 1991.
- H.J.H. Schurgers, Waar de brede stroom der Maas…, Beknopte geschiedenis van Limburg. Valkenburg, 1972.
- Prof. Dr. J. Th. Leerssen e.a., Historische doorkijk op het MHAL-gebied. Maastricht, 1994.
- E.H. Brongers, Een dag oorlog in Zuid-Limburg 1940. Baarn, 1972.
- Rijckheyt - Centrum voor regionale geschiedenis. Heerlen.
- J.G.M.J. Gouverne, U.S. Army in Zuid-Limburg 1944-1945. 2001.
© Heemkundevereniging Nijswiller.
|